Lang geleden leefde er in een klein dorpje aan de rand van een groot bos een jager. Hij was de beste jager van het hele land. Geen hert kon aan zijn pijlen ontkomen, menig everzwijn had zijn laatste adem uitgeblazen door zijn toedoen en hij droeg een veer op zijn hoed van elke vogelsoort uit het bos. Elke vogelsoort… behalve één.
De harpleeuwerik woonde diep in het woud. Hoewel zijn verendek opvallend was, met felblauwe punten aan de vleugels en een lange, goudoranje staart, had bijna niemand de vogel ooit gezien. Zelfs de mensen die zich vaker in het diepe woud bevonden, konden de vogel niet beschrijven. De harpleeuwerik kon met zijn gezang namelijk mensen betoveren en ze hypnotiseren zodat ze pardoes omkeerden en terugliepen.
De jager had de harpleeuwerik al vaak gehoord en één keer zelfs een glimp opgevangen van zijn blauwe en goudoranje veren, maar hij had nog nooit een harpleeuwerik kunnen vangen.
Op een dag liep de jager weer door het diepe woud. Hij dacht aan hoe graag hij een harpleeuwerik wilde vangen en hoe mooi een staartveer op zijn hoed zou staan. Hoe graag hij het wilde. Hoe mooi het zou zijn. Zó diep in gedachten liep de jager rond dat hij het gefluit van de vogel niet eens opmerkte. Toen hij het eindelijk hoorde was het al te laat en liep hij gehypnotiseerd het bos uit.
De volgende dag verliep net zo, want nu wilde de jager nóg liever de vogel vangen. Ook deze dag dacht de jager alleen maar diep na en hoorde hij de harpleeuwerik niet zingen. Ook deze dag liep hij het bos zomaar weer uit.
Toen bedacht de jager iets slims. Hij kneedde een beetje was tot het zacht was en stopte een stukje in zijn oren. Zo zou hij het hypnotiserende gefluit niet horen en zou hij eindelijk de harpleeuwerik kunnen vangen. De volgende dag sloop hij langzaam het bos in – extra voorzichtig omdat hij zelf niet kon horen als hij een takje brak of op een andere manier geluid maakte.
In het diepst van het woud nam de jager zijn boog van zijn schouder en legde een pijl aan. Hij keek aan alle kanten om zich heen en sloop stap voor stap verder. Hij keek links en rechts, voor en achter, hoog en laag… en daar, op een hoge tak van een dikke eik zag hij de vogel zitten. Hij zag het blauw van de vleugels en de goudoranje staart. De vogel was prachtig. De jager richtte zijn pijl en keek langs de schacht recht naar de vogel. Hij kon zien dat de vogel floot en zenuwachtig op zijn tak heen en weer wipte, omdat dit duidelijke gevaar niet wegliep, zoals alle anderen. De jager hield zijn adem in. Hij trok één vinger los van de boogpees. Maar niet de andere. Hij keek naar de harpleeuwerik. De vogel keek terug. Zo bleven ze een hele tijd staan.
Uiteindelijk zuchtte de jager en ontspande zijn boog. Hij kon het niet. Met de was nog in zijn oren ging hij tegen een boom zitten en dacht na over wat er gebeurd was. Hij, die al zoveel dieren had gedood, die de beste jager van het land was en die een veer van elke vogelsoort uit het bos op zijn hoed droeg, had vandaag niet geschoten. Hij wist dat hij de harpleeuwerik had kunnen raken. Dus waarom had hij het niet gedaan?
Vanuit zijn ooghoek zag de jager iets blauws. Hij keek en zag dat de vogel naar een lagere tak was gevlogen. De harpleeuwerik was echt het mooiste dier dat hij ooit had gezien. Nog even later vloog de vogel zelfs naar de grond en bleef daar even zitten. Hij bekeek de jager nieuwsgierig en de jager realiseerde zich dat de harpleeuwerik ook nog nooit een mens van dichtbij had gezien. Nu de jager wist dat hij nooit op een harpleeuwerik kon schieten en hij de vogel goed had kunnen zien, haalde hij de stukjes was uit zijn oren. Hij vond het nu niet meer erg als hij gehypnoteseerd zou worden door het gezang van zo’n mooie vogel.
De harpleeuwerik bleef nog even zitten en fladderde toen weg. Waar hij zojuist had gezeten lag er een prachtige, lange, goudoranje staartveer op de grond. De jager pakte de veer op en nam hem mee naar huis. Daar haalde hij een voor een alle veren van zijn hoed af en stak alleen de goudoranje staartveer er op.
Hij vertelde nooit aan iemand zijn geheim van de was. Hij vertelde nooit aan iemand dat hij de vogel niet gevangen had. En hij vertelde nooit aan iemand waarom hij kort daarna zijn boog verkocht en als troubadour het land door trok.
Geef een antwoord