Dingen die ik schrijf.

Auteur: Carlijn (Pagina 2 van 4)

Eeuwige Dorst

Thomas wist al sinds het moment dat zijn eerste coherente, zelfbewuste gedachte in zijn hoofd verscheen – het jaar was 1726 en Thomas, toen nog luisterend naar de naam Cornelis, was 6 jaar oud – dat hij de emoties van anderen in zijn nabijheid nodig had om zich te voeden.

Voedsel at hij, om straf van zijn vader te ontlopen en niet omdat zijn lichaam zelf het nodig had. Hij voedde zich liever met de ongerustheid van zijn moeder en de boosheid van zijn vader wanneer hij ervoor koos om niet te eten. Zijn achterwerk was het echter niet geheel eens met dat sentiment en dus at Cornelis zijn bord leeg, net traag genoeg om lichte irritatie op te wekken.

Hij speelde graag met zijn broertje en zusjes of met vriendjes uit de straat: de vreugde die spel hen bracht was voor hem een smakelijke maaltijd die nooit zwaar op de maag lag. Zodra het spel over de zenit van plezier heen was, was het steevast Cornelis die chaos en venijn tussen de kinderen inbracht.

Na zijn ontsluierende inzicht in zijn eigen systeem trok onze protagonist de conclusie dat er een duivel danwel demon bezit van hem had genomen en zijn ziel eerst verteerd zou worden door de beheersende geest en daarna voor eeuwig zou branden in het hellevuur. Nachtmerries volgden tot hij, wegkwijnend door angst en slaaptekort, zijn moeder fluisterend smeekte om een biechtvader erbij te halen. Wat ze prompt deed. De priester hoorde hem aan maar vatte zijn relaas op als een delier, veroorzaakt door voedseltekort en koorts. Hij raadde de verwarde ouders aan om hun zoon een paar dagen flink stevige pap en stamppot te laten eten.

Cornelis leerde omgaan met zijn zielsangst en functioneerde, van buitenaf bezien, als een gezonde jongeling. Zijn ouders waren zelfs licht verrast toen hij aankondigde het klooster in te willen. Het was voor hem een poging om in het reine te komen met het gitzwarte roet dat zijn bestaan bevlekte, maar hoe kon hij hen dat ooit uitleggen? Ze lieten hem gaan. Toen Cornelis in 1739, aan het eind van zijn noviciaat werd gevraagd zijn geloften af te leggen, verliet hij het klooster zonder antwoorden en existentieel uitgedroogd. De tijd in het klooster had hem wel gelegenheid geboden om bij zichzelf te rade te gaan wat hij nu eigenlijk van zijn leven verlangde, gezien zijn uitzonderlijke dispositie.

Cornelis meldde zich aan als soldaat en vocht hartstochtelijk in menig veldslag, vaak met een dronken euforie in het strijdgewoel die zijn krijgsmakkers in gelijke mate inspireerde en verontrustte. Nu eens tegen de Pruisen, dan tegen de Engelsen, Fransen of Beieren liet de jonge man zich meevoeren met de geruststellende gedachte dat in al deze woelige stormen van affecten hij wel onoverwinnelijk moest zijn. Die enkele keer dat een kogel of steekwapen zijn lichaam schade berokkende, zoog hij alle wanhoop, woede, doodsangst en spijt van zijn kameraden en vijanden op totdat de wonden zich vanzelf sloten. Het was niet dat hij de andere soldaten hun ellende gunde, een misantroop was of een sadist, het was puur de levenskracht die hem vervulde die hem de naam gaf plezier te hebben in het lijden van anderen. Hij wisselde regelmatig van compagnie of zelfs van bataljon zodat hij al te ingewikkelde vragen kon vermijden. Los van de vragen over zijn gemoedstoestand op het veld omvatte dat ook vragen over zijn eetpatroon en vragen over zijn leeftijd. Immers, na zo’n 98 jaar op de aarde rond te hebben gelopen, zag hij er nog steeds uit als een jonge vent. Toch voelde hij zelf dat hij de jaren meedroeg. Ondanks het persona dat hij om zich heen had opgebouwd ging de ellende en het verlies in een oorlog hem niet in de koude kleren zitten. Hij zegde zijn soldatenbestaan dan ook vaarwel halverwege de Belgische Revolutie, inmiddels onder de naam Gerrit, met de respectabele leeftijd van 110 jaar.

Gerrit bezocht enthousiast operettes, melodramatisch theater en circussen, werkte kortstondig als schout en als bordeelhouder, maar niets kon hem lang interesseren. Hij stond bekend in zijn omgeving als een waaghals en een ruziezoeker, hoewel hij er altijd voor wist te zorgen dat hij zelf buiten het gevecht bleef. Hoewel menselijk voedsel geen noodzaak was om de vitale organen van zijn lichaam in hun energie te voorzien, schuwde Gerrit alcoholische intoxicatie niet. Hij maakte late avonden in de huiskamerkroeg in zijn straat en op een van die avonden ving hij een gesprek op over een expeditie die binnenkort zou vertrekken naar Afrika, om contact te leggen met onontdekte inheemse bevolkingsstammen en waar mogelijk ook nieuwe zieltjes te winnen voor het christendom. Met nog altijd een overweldigende angst voor de gevolgen van zijn bestaan na zijn overlijden, leek dit Gerrit een uitgelezen kans om wat er over was van zijn eigen ziel te redden. Hij had geen idee hoelang hij nog in dit bestaan zou rondlopen – zijn inmiddels sterk gedateerde lichaam vertoonde nog altijd geen sporen van ouderdom – maar hij vermoedde dat er toch een dag zou komen dat hij zich aan de hemelpoort zou moeten verantwoorden. Hij zocht een contactpersoon op, blufte zich door een vragenvuur heen en werd aangenomen als Afrika-deskundige op deze missie.

Hij verwachtte verlichting te voelen van zijn zware hart, zo niet door de morele consequenties van zijn zendingswerk als wel door de frisse smaken van exotische gemoedstoestanden, maar zijn verwachting werd niet vervuld. Menselijke sentimenten en stemmingen bleken mondiaal universeel en hoewel zijn gezelschap meerdere hoofdmannen en zelfs een medicijnman wist te bekeren, voelde Gerrit zich nadien niet anders. Toch besloot hij bij terugkomst in 1848 om meer van dergelijke tochten te ondernemen, omdat de belevenissen onderweg, en vooral het effect op zijn kompanen, zijn dorst voldoende leste. Daarnaast bracht het ontdekken van nieuwe culturen en gebruiken vooral een welkome afwisseling. Humanitaire hulpverlening kwam intussen in zwang en er werden weinig vragen gesteld aan vrijwillige participanten. Rampen waren er te over. Gerrit wisselde in anderhalve eeuw nog diverse malen van aanspreeknaam. Hiervoor was het in toenemende mate nodig om zich te bekwamen in het vervalsen van persoonsgegevens, een vaardigheid die hij zorgvuldig bijhield. Toch was elke naamsverandering een nieuwe trede in de ontkoppeling van zijn identiteit en gehechtheid aan het leven.

Ergens in de afgelopen jaren had hij zich het persona Thomas aangemeten, een tobbende jonge man die rustig in een hoek zat van een sportcafé tijdens de belangrijke wedstrijden, meeliep in eender welke demonstratie, zich oplaadde bij elke horrofilm en wist dat het tijd werd om een bruiloft te verlaten bij het horen van zijn signaal: “Wacht, ik dacht dat hij van jouw kant was?”

Veel meer dan dat had hij niet. Thomas was moe tot in zijn botten, hij wilde na 295 jaar wel eens met pensioen. Hij kende de grote ellende van het leven door en door, alsook de kleine geneugten. Hij wenste rustig in een comfortabele stoel te kunnen zitten en met kleine teugjes goede gesprekken te voeren. Het werd tijd dat mensen eens naar hem toekwamen om hem te voeden met hun affecten, in plaats van dat hij overal op zoek moest gaan. Het werd tijd voor een rustige fase voor een emotievampier. En met die gedachte kreeg Thomas een nieuw idee.

Hij werd therapeut.

Honderdduizend keer

honderdduizend keer

vierhonderdduizend woorden

die steeds weer

hetzelfde betekenen

maar of je ooit

echt

snapt wat ik bedoel

hoe veel je bent

dat het me

echt

om precies jou gaat

misschien

en daarom

vierhonderdduizendvier woorden

Wijnvlek

Eindelijk een moment voor mezelf. Ik ben net thuisgekomen van werk. Een fijne dag, maar ook vermoeiend. Hoofdpijn en buikpijn helpen niet echt mee in mijn algemeen welzijn en de vermoeidheid had van mij ook weg mogen blijven. Maar dat heb ik nu eenmaal niet voor het kiezen. Wat wel mijn keuze is, is wat ik met deze tijd ga doen. Het is te vroeg om te koken en ik ben het klussen meer dan zat. Dus wat doe ik? Ik kies voor schrijven. Het is al lang geleden omdat ik door de verhuizing steeds geen tijd kon vinden.

Ik start mijn computer op en bedenk dat deze hele ervaring een stuk verbeterd kan worden met een pestocrackertje. Na twee crackers bedenk ik dat het erg zout is en dat ik vocht nodig heb. Ik schenk een glas koud water in en bedenk me dat voor de échte schrijfvibe ik wel een glaasje rode wijn kan gebruiken. Wie weet helpt het ook nog tegen de hoofdpijn.

Met mijn twee glazen in mijn hand loop ik voorzichtig de trap op. Het zou zo zonde zijn als ik rode wijn zou knoeien tegen onze pas witgeverfde muur, denk ik nog. En terwijl ik dat denk blijf ik met mijn voet in mijn wijde broekspijp hangen en verlies ik even mijn balans. Het onvermijdelijke wijnincident vindt plaats. Zeven traptreden zijn vies en de roodpaarse kleurstof van de wijn is het eerste litteken dat deze muur mag dragen van ons beleven van het huis.

Daar gaat mijn tijd om te schrijven. Daar gaat mijn ontspannen associatie met een wijntje. Daar gaat mijn energie. Er rest me nog maar één ding. Erover schrijven.

First Words


A compassion, absolution
Barada her
In determine that descended as relations manifested
When finally when panicking
Vulva told ruler
Ken Angrok would was such saying
A attention Gandring Angrokwith perish to now
He, while dead, put it dead
With a mother asked.

— pagina 76


A was but Simeon’s hell-fire
Was give was that said
Woke have
Because how
Islamic there round just
Abbas told ruler’s Anushirvan palace
Heard, but time
Anushirvan the Punished
The at typical character
For Farhad, through finally there names Mahmud more

— pagina 122


Ghost arson
Has brings a shore, the leg to have
Grettir, another from a which who Einar Freyfaxi
To machinery Freyfaxi
Possessions overreached
Going his revenge
Only was the legend separate independent
Is and Sigurd
Poetic Edda in are thirteenth Saxony
The operas modern

— pagina 175

Dit heeft wat toelichting nodig. Al is het maar omdat ik dit niet zelf geschreven heb. Om redenen die ik aan je eigen fantasie ga overlaten besloten Joris en ik vandaag dat het een goede dag was voor eerstewoordpoëzie. Oftewel, pak het boek het dichtst bij je, sla het open op een willekeurige bladzijde en lees het eerste woord van elke regel voor met alle poëtische drama die je erin kunt leggen. Dit was bij enkele boeken hilarisch, maar nergens vormden zulke pareltjes als uit het boek ‘Legends of the world’, door Richard Cavendish. Ik wilde jullie graag van een aantal gedichten mee laten genieten.

De mooiste beleving krijg je als je deze regels hardop voorleest met zoveel mogelijk emoties en poëtisch drama. Veel plezier.

Muisje Sylvia

Muisje Sylvia is alleen. Andere muisjes leven samen in een familie. Maar Muisje Sylvia heeft geen familie meer. Ze heeft niemand waar ze bij hoort. Ze zou wel aan kunnen sluiten bij een andere muizenfamilie, maar wat als ze dan zeggen: “Je oren zijn te groot. Dus hoor je niet bij ons.” Of: “Weg jij! Je tanden zijn te lang en je staart is te roze!” Nee, dat zou Muisje Sylvia niet willen. Dus hoort ze nergens bij en is ze alleen. Muisje Sylvia moet zelf haar eten bij elkaar scharrelen. En uitkijken voor de honden en de katten. Muisje Sylvia kan het alleen, maar ze voelt zich wel een beetje eenzaam.

Op een dag komt Nelleke uit ‘t Veld langs het holletje van Muisje Sylvia. Ze is een kleine en dikke vrouw, met felgekleurde kleren en een grote glimlach op haar gezicht. Iedereen noemt haar Tante Nel omdat ze een beetje familie is van iedereen. Tante Nel hoort overal bij. Nu is ze op weg om boodschappen te doen en ze zwaait enthousiast naar alle mensen die ze kent. Uit haar tas vallen een paar broodkruimels die erin waren blijven zitten toen Tante Nel de vorige keer boodschappen deed. Zo snel en stil als ze kan, trippelt Muisje Sylvia haar holletje uit, pakt de kruimeltjes en glipt haar holletje weer in. Tante Nel heeft het gezien.

Als ze even later de winkel uit komt, strooit Tante Nel wat kruimeltjes voor het holletje van Muisje Sylvia. Zodra die haar neusje uit het holletje steekt, zegt Tante Nel: “Hallo daar, kleintje! Wie ben jij?”

Muisje Sylvia durft niets te zeggen. Maar haar buikje knort van de honger en ze wil toch wel heel graag die broodkruimeltjes voordat een ander dier ze pakt. Tante Nel blijft zitten op een manier die duidelijk maakt dat ze alle tijd heeft en voorlopig nog niet van plan is om weg te gaan. Dus uiteindelijk zegt Muisje Sylvia haar naam.

“Mijn naam is Nelleke. Maar iedereen noemt mij Tante Nel, omdat ik van iedereen een beetje familie ben.”

“Niet van mij hoor,” zegt Muisje Sylvia. “Ik heb geen familie.”

Tante Nel denkt even na. “Dat is wel heel verdrietig, Muisje Sylvia. Zou je familie van mij willen worden?”

Muisje Sylvia begint haar hoofd al te schudden, want dat kan natuurlijk niet. Toch? Maar waarom vraagt Mevrouw Nelleke dat dan?

“Hoe…” begint ze. “Hoe word je familie van iemand anders, als je zo verschillend bent?”

Daar moet Tante Nel om lachen. “Dat maakt helemaal niets uit! Ik heb thuis een groot bed, voor mij, maar ik heb ook plek voor een piepklein muizenbedje. Ik heb grote borden voor de mensen, kleine borden voor de kinderen en dopje waar een muisje van kan eten, zoveel ze maar zou willen. Familie betekent dat je bij elkaar hoort omdat je van elkaar houdt en omdat je zorgt voor elkaar. Niet omdat je precies alles hetzelfde doet.”

Dat klinkt Muisje Sylvia wel goed in de oren.

“Zal ik je het laten zien?” vraagt Tante Nel.

Muisje Sylvia mag op de schouder van Tante Nel zitten en zo gaan ze naar haar huis. Het is precies zoals Tante Nel had gezegd. In een klein holletje in het huis past precies een klein warm bedje. Tante Nel vouwt heel snel een muizentrapje naar de tafel en legt er een klein dopje op met een klein stukje kaas. Samen bedenken ze dat er in een kier in de muur een deurtje zou passen voor een muisje.

“Mevrouw Nelleke,” zegt Muisje Sylvia, “ik zou hier best willen blijven.”

“Jij mag best blijven,” zegt Tante Nel, “en je mag me ook Tante Nel noemen, als je wilt. Je mag in het holletje slapen en zoveel eten als je wilt.”

Muisje Sylvia denkt even na. “Tante Nel, je zei dat familie voor elkaar zorgt. Ik kan ook voor jou zorgen. Ik kan draadjes doorbijten als je iets moet naaien. Ik kan schoonmaken in de allerkleinste hoekjes. Ik kan kleine verhaaltjes vertellen als je je verveelt en ik kan met mijn grote oren heel goed luisteren als je verdrietig bent.”

Daar is Tante Nel natuurlijk heel blij mee. Muisje Sylvia blijft bij haar wonen en ze zijn allebei heel blij met elkaars gezelschap.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2023 Lezensvatbaar

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑